Toeren tussen Aveyron en Tarn

Het verleden is nooit ver weg in de Aveyron en de Tarn. Dat geldt ook voor de natuur. Eenzame wegen verbinden er de mooiste landschappen. Meer hebben we niet nodig voor een weekje toeren in het zonnige Franse zuiden!

Occitanië is misschien wel de Franse regio waarvan de naam ons het meest tot de verbeelding spreekt. Land van de langue d’oc waar troubadours en minnestrelen hun hoofse liefde in zoetgevooisde coupletten en sonnetten bezongen. Maar ook het land der Katharen waar roomse kruisvaarders dood en vernieling zaaiden tot in het kleinste ketterdorp. Maar dat is lang geleden …

Eerst de Aveyron, dan de Tarn

Woest en onherbergzaam, zo presenteert zich een groot deel van de Aveyron. Lieflijk en haast Toscaans, dat is dan weer het gezicht van de Tarn. Een goede deal als je van tegenstellingen houdt. Beide departementen zijn, net zoals zovele andere in Frankrijk, vernoemd naar een rivier. Uit ervaring weten we dat Franse waterlopen aangenaam verrassen. Nu eens met een diepe uitsnijding, dan weer met een glooiende ronding. Benieuwd als we zijn, starten we met de Aveyron, de minder bekende zijrivier van de Tarn.

Pal aan de voet van het middeleeuwse heuveldorp Sévérac-le-Château nestelen we ons,  zonder het te weten, dichtbij de bronnen van de rivier. Het oude dorp (en vooral het goede hotelletje) blijkt de ideale uitvalsbasis voor enkele van de vele rondritten die we op de website van Toerisme Aveyron hebben ontdekt. Kant en klaar gidsen ze ons met de vingers in de neus over een serie hoogplateaus naar het centrum en het oosten van het departement.

De causses, uitgestrekte kalkplateaus

Een eerste route brengt ons in het hart van uitgestrekte kalkplateaus die ze hier ‘Grands Causses’ noemen. Wie via de A75 naar het zonnige zuiden van de Languedoc rijdt, heeft vanop het beroemde viaduct van Millau zeker al een blik geworpen op het ruwe tafellandschap waar water en wind hun diepe sporen hebben achtergelaten. Visueel zijn deze zuidwestelijke uitlopers van het Centraal Massief een waar genot om met de motor te doorkruisen. Met temperaturen dik boven de 30 graden moeten we echter al snel op zoek naar een dorstlessend terras in de schaduw. Geen gemakkelijke opdracht in een streek waar de dorpen en horeca niet bepaald overvloedig aanwezig zijn.

Zelfs de schaarse schaapherders houden zich stil tussen het struik- en steenlandschap van de Causse du Larzac. Toch schrikten de barre karstgronden van het meest uitgestrekte exemplaar onder de causses de tempeliers niet af. Deze middeleeuwse ridderorde stichtte er verschillende commanderijen om er hun bemoeienissen in het Heilig Land mee te financieren. Hun rijkdom zou hen uiteindelijk fataal worden, waarna de hospitaalridders de boel overnamen en het handvol dorpen verder versterkten. Sindsdien lijkt er amper iets veranderd. Dat vinden we fotografisch de max, al zijn we nóg blijer met dat ene beschaduwd terras in Sainte-Eulalie-de-Cernon! Laat maar komen, die Perrier …

De Aubrac, boomloos basaltplateau

Van de Grands Causses naar de Aubrac, zeg maar van het ene regionale natuurpark naar het andere, zo ver is het niet vanuit Sévérac-le-Château. Leeg kan altijd nóg leger, zo ondervinden we aan den lijve als we door de vulkanische hoogvlakte rijden van één van Frankrijks jongste natuurparken. Het heuvelende en volstrekt boomloze steppelandschap heeft ontegensprekelijk Mongoolse karaktertrekken. Dat moet nog altijd een gans avontuur zijn om het gebied te doorkruisen zoals de pelgrims van weleer. Al mag je een hittegolf op volle toeren ook niet onderschatten op de motor!

Slagen we erin om in het pelgrimsdorpje Saint-Chély-d’Aubrac de ergste dorst nog te blussen, dan trekt het asfalt al gauw een lange zwarte slinger door een verlaten landschap van groen en geel. Graslanden met korenkleurige koeien tussen bloeiende gentiaan wijken niet van onze zijde, totdat we in Laguiole met motor en al het eerste het beste terras oprijden. Een korte wandeling na een lange pauze leert ons dat het grootste dorp van de Aubrac zijn naam leent aan de potige herkauwer met forse horens, maar ook aan de harde koekaas en de ambachtelijk vervaardigde zakmessen waar de toeristen zo dol op zijn.  

De Lévézou, bossen en meren

Van een andere soort is het kristallijn plateau van de Lévézou, in het midden van de Aveyron. Bedekt met bossen en meren oogt het minder ruw, vakantievriendelijker zeg maar dan zijn eenzame buren in het oosten. Smalle wegen leiden ons door een verrassend plattelandsdecor van weilanden, heggen en valleitjes. Dat hebben we al enkele dagen niet meer gezien!

De vele bronnen en riviertjes die er ontspringen hebben het plateau zijn Keltische naam bezorgd, welke in de loop der eeuwen werd geoccitaniseerd. Toch zijn het vooral de kunstmatige stuwmeren uit de jaren vijftig van de vorige eeuw die zo kenmerkend zijn voor de Lévézou. Gebouwd om elektriciteit op te wekken zorgen ze vandaag voor alle soorten van waterrecreatie in de zomer. Het grootste ervan, het Lac de Pareloup, is dan ook het 5de grootste stuwmeer van Frankrijk. Op die manier lijkt de zee wel naar het platteland gebracht!

Wat lanterfanten aan het strand, een hapje en een sapje op een zeldzaam restaurantterras, veel meer valt er niet te beleven in de streek. Des te meer genieten we van de soepele viercilinder tussen de benen. Zo hebben we later op de dag nog genoeg energie voor een bliksembezoek aan de Gorges du Tarn. Op nog geen halfuurtje rijden van ons hotel bijt deze toeristische topper al een tijdje in de Pirelli’s. Vanop het haarspeldbalkon van de D995, op de grens van de Aveyron met de Lozère, genieten we van een eerste duizelingwekkend zicht op de beroemde canyon. Als we kort daarna enkele gieren hoog in de lucht boven het Point Sublime zien zweven, kan onze dag niet meer stuk.

Albi, hoofdstad van de Tarn … én van de Katharen!

De Tarn heeft al de helft van zijn kilometers erop zitten wanneer hij het departement van de Aveyron eindelijk verruilt voor dat waar hij zijn naam aan geeft. Desolate hoogplateaus hebben intussen plaats gemaakt voor een open landschap van rollende heuvels met hier en daar een dorp erop. Lui als we zijn laten we ons ook hier op sleeptouw nemen. Deze keer door Toerisme Tarn die eveneens een veelvoud aan circuits  op haar website heeft uitgewerkt.

De Tarn snijdt het noorden van het departement in twee. Net zoals hij doet met het stadcentrum van Albi. De hoofdstad van het departement kennen we vooral uit onze lessen middeleeuwse geschiedenis. Werden de Katharen ook niet Albigenzen genoemd? Het stadje was samen met Béziers, Carcassonne en Toulouse een belangrijk bolwerk van de Zuid-Franse leenheren tegen de kruisvaarders uit het noorden. Nadat de Franse koning en de Kerk orde op zaken hadden gesteld, werd Albi een belangrijke bisschopsstad.

De imposante kathedraal en het bisschoppelijk paleis, beide uit rode baksteen, getuigen nog steeds van de herwonnen macht. Het Palais de la Berbie, want zo heet het bisschoppelijk paleis, huisvest bovendien de belangrijkste collectie werken van Henri de Toulouse-Lautrec. In zijn tekeningen (vaak op karton!) en affiches wist de in Albi geboren kunstenaar het Parijse nachtleven op het einde van de 19de eeuw op onnavolgbare wijze weer te geven.

De Tarn, land van bastides …

Maar we zijn gekomen om te rijden. Dat doen we ook de volgende dagen. Met het Pays des Bastides en het landschap van de Ségala verkennen we in twee ritten het noorden van de Tarn. Dat is, zeker op cultuurhistorisch vlak, het mooiste deel van het departement. Kleine departementswegen voeren ons van het ene heuveldorp naar het andere. Stuk voor stuk behoren ze tot de mooiste dorpen van Frankrijk. De Tarn telt tientallen van dergelijke bastides. Nieuwe stadjes waarmee de graven van Toulouse hun territorium wilden veilig stellen na de desastreuse doortocht van de katholieke kruisridders in hun regio.

Parel onder deze versterkte heuveldorpen is ongetwijfeld Cordes-sur-Ciel. Dat werd, net als het naburige Castelnau-de-Montmiral, als één van de allereerste bastides gebouwd. Nu, precies 800 jaar later, herbeleven we de middeleeuwen in volle glorie van zodra we door de Porte de l’Horloge naar boven wandelen. Vanop een naburige heuveltop zouden we een hemels zicht hebben op het dorp. Zoiets laten we ons geen twee keer zeggen. Het brokkelige pad is alvast een kolfje naar de hand (band) van de Ducati. De beloning die volgt, is onbetaalbaar. Het bastidedorp doet zijn naam alle eer aan: torenhoog wijst het effectief naar de hemel!

Maar ook van donkere bossen!

Wat Albi is voor het noorden, is Castres voor het zuiden: van hieruit kan je de mooiste ritten maken naar het regionaal natuurpark van de Haut-Languedoc. Vooral het zuidoosten van het departement vertoont een heel ander gelaat dan het Toscane van de voorbije dagen. Het zwaar beboste middelgebergte van de Montagne Noire is het meest zuidwestelijke deel van het Centraal Massief. De ideale plek om op adem te komen. Zeker als beneden in het dal de zinderende hitte van geen wijken weet.

Donkere bossen hebben niet alleen hun naam gegeven aan de Montagne Noire, ze krijgen zelfs iets angstaanjagends wanneer we er in uren geen levende ziel op de weg tegenkomen. De Katharen moeten er allicht hun ideale schuiloord gevonden hebben. Terug in Castres hebben Atlantische wolken hun gevecht in de lucht gewonnen. Hevige onweersbuien maken een einde aan de extreme hitte … én een schitterende motorweek!

Praktische informatie

Onderdak

www.hotellabergerie.fr

https://hotelalbi.net/mercure-albi-bastides.htm

www.hotel-mercure-occitan.com

www.lecastelet.fr

Internet

www.tourisme-aveyron.com

www.tourisme-tarn.com

www.guide-tarn-aveyron.com

www.tourisme-occitanie.com